De vrederechter in Zomergem werd geconfronteerd met een geschil tussen enerzijds de twee dochters (de eiseressen) en anderzijds de levensgezel van een inmiddels overleden vrouw (de verweerder). De eiseressen wensten dat de verweerder de woning van wijlen hun moeder zou verlaten, aangezien hij geen titel had om daar te wonen. De vrederechter meende echter net zoals de verweerder dat de eiseressen zich schuldig maken aan rechtsmisbruik. De verweerder mocht bijgevolg nog enige tijd het pand blijven bewonen.